Help de jeugdhulp
Sinan Çankaya
Voor wie het nog niet doorhad. De Nederlandse samenleving is veranderd.
De Nederlandse samenleving verandert. En de Nederlandse samenleving zal veranderen.
De superdiverse samenleving biedt kansen en mogelijkheden, maar brengt ook dilemma’s en moeilijkheden met zich mee. Zijn onze instituties toegankelijkheid voor verschillende groepen in de samenleving? Specifieker: is de jeugdhulp er voor eenieder?
Het rapport ‘Een betere match tussen vraag en aanbod’ concludeert dat er sprake is van een mismatch tussen Turkse gezinnen en jeugdhulpinstellingen. Die mismatch wordt hoofdzakelijk verklaard vanuit culturele verschillen. Zo wordt de sterke gerichtheid op de eigen gemeenschap, de onderlinge sociale controle en schaamte naar voren geschoven als culturele factoren. Turkse gezinnen zouden problemen liever zelf of in eigen kring willen oplossen. Verder vormen taalproblemen een barrière. Ook wordt gewezen op verschillen in opvoedingsstijlen: Turkse Nederlanders waarderen conformisme, Nederlanders vooral autonomie. De jeugdhulp zou daarbovenop onvoldoende adequaat reageren door een gebrek aan interculturele sensitiviteit, kennis en communicatieve vaardigheden. Ook is het personeelsbestand weinig divers.
De oplossing ligt enerzijds in het diversifiëren van het reguliere werkproces om daarmee aansluiting te vinden bij de Turkse doelgroep, als ook om de culturele expertise van migranten in te schakelen. Zij zouden kunnen dienen als bruggenbouwers.
Ik ga hier voor een groot deel in mee. Toch wil ik ook kanttekeningen plaatsen. Ondanks de focus op cultuur en culturele verschillen wordt in het rapport het perspectief op cultuur niet geëxpliciteerd.
In de antropologie domineren namelijk twee opvattingen op cultuur,
het zogeheten culturalisme en het constructivisme.
In een culturalistische opvatting wordt cultuur beschouwd als een statisch, onveranderlijk gegeven, dat door alle groepsleden wordt gedeeld. Lidmaatschap van een etnische groep impliceert het bezitten van een groepscultuur. Alsof mensen onnadenkende zombies zijn die door hun cultuur worden voortgedreven.
Personen die vanuit een culturalistisch kader redeneren, besteden nauwelijks aandacht aan de diversiteit binnen groepen. Culturen worden voorgesteld als vastomlijnde eenheden die naast elkaar bestaan als in een mozaïek. Herkenbaar en duidelijk van elkaar afgescheiden.
De veronderstelling van een culturele mismatch neigt naar een vernatuurlijkt perspectief op cultuur en religie. ‘Groepen’ zouden cultuur en religie bezitten, het zou ‘er al zijn’. Culturele verschillen zijn geen vooraf bestaande gegevens. De verschillen moeten elke keer weer in het leven worden geroepen. Met andere woorden, begrippen als ‘gemeenschappen’, ‘groepen’ en een ‘gedeelde cultuur’ hebben voortdurend onderhoud nodig.
Dat onderhoud krijgt nadrukkelijk aandacht in het tweede perspectief, het constructivisme.
Cultuur wordt namelijk door individuen gecreëerd en geproduceerd, elke dag opnieuw. Mensen worden niet bepaald door hun cultuur, maar creëren hun eigen oriëntaties. Individuen hebben niet één cultuur, ze hebben er meerdere. Cultuur is ook geen ding. We zijn veeleer kunstenaars van ons eigen leven: we kunnen oude culturele beelden bestendigen en in stand houden, of bekritiseren en ter discussie stellen, zodat tussenvormen of juist iets compleet anders ontstaat.
Het is niet zo dat ‘echte’ – wat dat dan ook mag betekenen – culturele verschillen niet bestaan of dat ze er niet toe doen. De vraag is alleen waarom en hoe, en onder welke omstandigheden individuen culturele verschillen in het leven roepen. Met andere woorden, wanneer en waarom worden culturele verschillen geactiveerd, wanneer worden ze relevant? Cultuur is geen verklaring voor gedrag, maar hetgeen dat juist verklaring behoeft.
De culturalistische benadering komt bovendien met een risico. We kunnen namelijk teveel en te weinig rekening houden met cultuur en etniciteit.
Kevin Avruch spreekt over Type I en Type II fouten. In de statistiek wordt het maken van een type I fout gezien als het verwerpen van een hypothese, terwijl ze klopt. Een type II fout omvat het aannemen van een hypothese, terwijl ze niet klopt. Toegepast op ons onderwerp omvat een type I fout het onderwaarderen en onderschatten van cultuur en identiteit, terwijl type II fouten gaan over het overwaarderen en overschatten van de rol van cultuur en identiteit.
Klopt het dat we onvoldoende rekening houden met culturele verschillen? Of zien we, omdat we een etnische bril hebben opgezet, enkel culturele verschillen?
Wanneer er in een Turks gezin geweld wordt toegepast door een Turks Nederlandse man, dan zou dat komen door ‘zijn cultuur’. We spreken over eergerelateerd geweld. Gevoelens van schaamte en het fragiele mannelijke ego zouden Turkse mannen dwingen en dirigeren tot het geweld.
Wanneer er in een wit, Nederlands gezin geweld wordt toegepast door een witte, Nederlandse man, dan komt dat door zijn psychologische vorming. We zoeken naar specifieke oorzaken in de unieke levensgeschiedenis van personen.
In het ene geval wordt het individu opgeslokt door het collectief.
We collectiviseren het individu, we culturaliseren zijn gedrag.
In het andere geval wordt het individu losgerukt van het collectief.
We individualiseren het individu, we psychologiseren het gedrag.
Met andere woorden, culturalisme kan bedragen aan een stereotype werkhouding. Professionals in de jeugdhulp hebben daarbij definitiemacht: ze definiëren personen, situaties en gevallen als normaal of abnormaal, gewoon en ongewoon. En migranten zijn daar niet van verschoond. Ook etnische deskundigen kunnen culturele stereotypen in het leven roepen, bestendigen of juist doorbreken. ‘Meer kleur’ impliceert niet automatische het bezitten van culturele expertise. De diversificatie van de jeugdhulp gaat iedereen aan.
Instituties moeten zich zonder meer equiperen om voldoende toegankelijk te zijn voor verschillende groepen in de samenleving. Het risico van legitimiteitsverschil ligt namelijk op de loer. In een multiculturele samenleving kunnen instituties niet anders dan meeveren, meebewegen en meedeinen.
De fundamentele vragen zijn, mijns inziens, de volgende: hoe kan een ‘witte’ organisatie aandacht besteden aan de culturele achtergronden van cliënten, met interventies gebaseerd op ‘westerse’ of ‘Nederlandse’ noties?
En als ik even mijn etnische bril afzet en een klasse bril opzet: op welke wijze draagt het feit dat de meeste werknemers in de jeugdhulp de middenklasse vertegenwoordigen bij aan verkeerde diagnoses?
En ten slotte, vraagt ook Brenda Carina Oude Breuil zich af, is de jeugdzorg bereidt om de Nederlandse middenklasse norm van autonomie en individualisme te relativeren? Immers, als de Nederlandse middenklasse norm het ijkpunt vormt, dan bestaat het risico dat afwijkende opvoedingsmethoden sneller als minder positief worden beoordeeld.
Opvoeden kan op verschillende manieren.
Ik wil ten slotte eindigen met een persoonlijke noot. Eens in de zoveel tijd lees ik in ‘De Profeet’ van de Libanese dichter Kahlil Gibran. Ik heb het boekje op mijn nachtkastje. Gibran schrijf in de bundel over de profeet Almoestafa die een dorp bezoekt. De bewoners stellen Almoestafa allerhande vragen. In het antwoord van Almoestafa zitten normen verscholen over opvoeding. De eerste stap is om deze te expliciteren.
“En een vrouw, die een kindje aan haar boezem drukte, zei:
Spreek tot ons over kinderen.
En hij zei:
Je kinderen zijn je kinderen niet.
Zij zijn de zonen en dochters van ’s levens hunkering naar zichzelf.
Zij komen door je, maar zijn niet van je,
en hoewel zij bij je zijn, behoren ze je niet toe.
Jij mag hun geven van je liefde, maar niet van je gedachten,
want zij hebben hun eigen gedachten.
Jij mag hun lichamen huisvesten, maar niet hun zielen,
want hun zielen toeven in het huis van morgen, dat je niet bezoeken kunt, zelfs niet in je dromen.
Je mag proberen hun gelijk te worden, maar tracht hen niet aan je gelijk te maken.
Want het leven gaat niet terug, noch blijft het dralen bij gisteren.
Jullie zijn de bogen, waarmee je kinderen als levende pijlen worden weggeschoten.